De overkant van de Oude Schans, waar deze pakhuizen staan, heeft niet altijd zoo geheeten, Tot ver in de 17e eeuw, en misschien nog wel later, noemde men dit Uilenburg, van welk eiland het den westelijken buitenrand vormt. De naam "Oude Schans" werd in dien tijd alleen gegeven aan de westzijde, die daarop ook historisch recht had.
In de eerste helft der 16e eeuw, toen de Geldersche Hertog Karel van Egmond herhaaldelijk aanvallen op Holland deed, en men hier te Amsterdam beduobt was voor een aanval op de buiten de toenmalige bemuring liggende Lastage, verkreeg de Stads-Regeering van den Graaf (den lateren Keizer Karel V) verlof tot het maken van eene "groote begravinge van derselver ter zijdenweert van den Jimiten van Gelre, daer zij diversche tornen ende blockhuijsen in slaen sullen." Van die torens en blokbuizen is later, toen in het eind der 16e eeuw dit gedeelte binnen de stad getrokken werd, slechts éen toren overgebleven, de Montelbaenstoren, die er nog staat.
In den tijd, toen deze Schans nog werkelijk een verdedigingswerk was, heette de kade daarlangs "de Kade van Montelbaen". Na de vergrooting, toen de werkelijke schans alleen nog maar in de herinnering van oudere tijdgenooten voortleefde, ging men die kade aanduiden als "de Oude Schans", en nog een eeuw later werd die naam allengs ook toegepast op de overzijde.
Zeer oude Amsterdammers, wier herinneringen opgaan tot 1833 of eenige jaren later, weten, dat destijds de Oude Schans een tijdlang in opspraak is geweest door eene spookhistorie, welke later bleek een grap geweest te zijn. Uit dien tijd dagteekent bet liedje:
"Al op de Ouwe Schans
"Daar heb je de spokendans," enz.
© Het Nieuws van de Dag 1907 - L. W. R. Wenckebach
